In het bos
Het zonlicht wijkt, het duister dimt
het kleurenspel in ogen
Terwijl hij in de mensen klimt
om fantasie te zogen
Hij luwt geluid en laat de maan
het bos in tint verlijnen
Zo kan een schaduwdans ontstaan
van beelden die verschijnen
Een vreemde rijkdom, 't laat een vonk
van angst mijn huid doorkruipen
Mijn ogen nemen soms een dronk,
maar doen mijn zuiplap zuipen
Ze is zo door de wijn besmet,
ze fladdert niet, mijn vlinder,
ze zwabbert, lacht het uit van pret
en straalt totaal niet minder
Integendeel, een weemoed doet
mijn vreugde weer bedaren
Ze is zo mooi... de gouden gloed,
de zilverblonde haren
De ogen van ivoor, terstond
in staat me te verstenen
En dan die mond... die zoete mond
die kersensap doet wenen
Och lieflijk neusje, waarom maak
je mij toch soms verdrietig?
Terwijl ik nooit wat liever smaak,
of voel ik mij te nietig?
Maud:
'Het was een goed idee om na
het maal een tocht te maken
Ik was te gulzig... lach maar ja!
Je mond versloeg mijn kaken!'
Ik:
'Je hebt gelijk, maar jij ontnam
je glas de kans tot rusten
't Was zelfs dat ik tot afgunst kwam,
zo vaak als jij hem kuste'
Maud:
'Och arme jongen, heerlijk zoet
liefkoosde hij mijn lippen
en vulde mij met warme gloed,
slechts jij kunt daaraan tippen'
Ik:
'Gelukkig maar! Zoals de wijn
je deze avond raakte,
Zo wil ik zijn! Het is erg fijn
dat jij me ook zo smaakte'
Maud:
'Het duister spreidt zich om ons heen,
beschut ons als een deken
We zijn alleen en samen één
om vlammen te ontsteken
Kom, leg je neer, verwarm het bed
van gras, ik zal je drinken
Je bent mijn wortel, wil en wet;
we kunnen nu verzinken'
Ik:
'Een slokje van mijn mond, je kan
het zonder moeite krijgen
Och drink me leeg alsof we dan
dit aardse rijk ontstijgen
Ik zal je dronken voeren, 'k zal
je laten overgeven
aan mijn gevoel, dat als een val
je lichaam zal omkleven
Nu laat mijn fantasie zich gaan
in stout verwoord gefluister
Kijk daar, ik zie daar iemand staan,
verborgen in het duister'
Maud:
'Dat meen je niet, het is echt waar!
Gelukkig doet hij vluchten
Wie zou hij zijn, het is zo raar,
een engerd om te duchten?'
Ik:
'Dat niet, dan kwam ze dichterbij
en was ze niet gaan rennen.
Want volgens mij was hij een zij,
dat kon ik nog herkennen
Het spijt me, maar ze deed vrij veel
op Hermione lijken
Misschien verkeek ik mij geheel,
toch stond je zus te kijken'
Maud:
'Wat ben je een gemenerik,
ze zou ons niet begluren!
Het is gewoon onmogelijk
dat zij daar stond te turen
De hele dag verbeet ik hoe
je over haar deed klagen
Maar nu niet meer, ik ben het moe
dat jij haar blijft verlagen!
Ik:
'Je hebt gelijk, maar laat toch niet
de mooie klank verflauwen
Het liefste zou ik haar subiet
beschenken met vertrouwen'
Maud:
Dat is te laat, het vals geluid
heeft al mijn zin bedwongen
Kom, ga je mee de luwte uit?
de dag is uitgezongen