Ik vang een beeld van vrolijk licht
dat kwinkeleert in vleugelschijn,
zweeft op wieken van loos gewicht,
de vrijheid heeft van hemels zijn.
Je neemt me mee en tilt me op
de wonderbaren van eeuwig smachten;
geen berg te hoog, er is geen stop
in de vlucht van onze krachten.
IJl is mijn adem nu, ik stik
in het doolhof van herhalen.
Je zet me schrap en stuk op lik
wil je mij op onlust verhalen.
Ik splijt mijn hart, een donkere klop
bloedt verleden tijd van sombere wanen.
Het is te laat, je draaft in galop
voorbij aan mijn verloren tranen.