Marginaal.
‘t Is al bezongen en verdicht, in ‘t licht
van de lichtjes van de Schelde, in ’t zand
van ons Noordzee-strand, mijn schand.
Alleen poëten kunnen van ’t land nog houden.
Zij die praten van hun stad als van oude dames,
en die politiek bedrijven tussen pot en pint,
terwijl bezopen wijven ’t met liefde doen
in steegjes vol groot vuil van dito dame.
Ik zie maar zangers die streven naar het dal,
en zelfs daar niet raken, al hebben z’ ondertussen
Marijke wel gehad. En ik zie maar, dat zelfs
de omroep, openbaar, fletse kleuren geern ziet.
’t Is hier, het land vol verdriet, dat men nog
postzegels kan verzamelen dat het de lust
zo lief is. Ik heb de ondergang gemist, maar toch
’t is ’t echte leven, de waarheid van mijn Vlaanderen.