De Kogel
De wens een kogel te hebben, overvalt me vaak,
Om het belachelijke leven te verdrijven,
Dat me anders veel te lang vergeefs bij zal blijven,
Zonder ook maar iets of wat functioneels in de maak.
De wens kogel te zijn, kan ik echt niet meer mijden,
Die dan door mijn lichaam te jagen, geruisloos en koel,
Subtiel als de nacht, als een paling in zijn modderpoel,
Levenloos bloed en verdoven vlees te scheiden.
Minder lichaam en meer geest, verlang ik nu het meest,
Levenloos bloed, vergeten mijn hersens te schenken,
Gevoelens, om mijn verdorde ziel in te drenken.
Mijn hersens, die vergaten wat ze voelen moesten,
Dat leven niets is, aan de grijze oppervlakte,
Dat niemand treurde, toen Duisternis mij meepakte.