Nog nooit hebt gij, mijn heer,
de waarheid niet gemogen.
En op het veld van eer,
heeft uw waarde nooit gelogen.
In uren van geleden pijn,
bad gij voor zielenheil.
En zelfs voor Gods' aanschijn,
had gij geen gramschap veil.
In mooier dagen, leek gij haast,
een koning, in glimmend harnas.
Menigeen zag en keek verbaasd,
naar U, mijn heer, zoals U was.
Uw vrouwe wacht met smart,
op uw terugkeer uit de slag.
En lijkt de wereld ook verward,
haar naam bewaart uw nieuwe dag.