Van den domme.
Ik zou van je willen weten, hoe ik geleid
onder het koper van je krullen. Ik zou
poolshoogte willen nemen van het wel
en wee en het geslacht van mijn pool.
Ik weet al wel, dat het van gener belang
mag zijn, en dat ik van je houd,
maar lang niet zoveel als van je liefde.
Mijn schaamte is te diep voor schaamrood,
mijn wangen zijn gevuld met lager wal.
Doch, ik heb mijn vulgaire troost, niet jij,
mijn Schat, maar een menukaart, gevuld
met vreemdelingen die mij niet in het minst
doen watertanden, die mij alleen doen hongeren
naar jou. Dat geen zo zoet is, dat geen
mij kan doen bloeden als jij, zo spreek ik
met mezelf. Maar op het eind, weet ik niet
wat ik van je moet, en weet ik niet wat jij
van mij moet. Het Nederlands krijgt gelijk,
alleen moed zinkt in de schoenen, en alleen de schaamte
om onwetendheid kan mij door de grond zinken.