Daar zit een meisje op een steen.
Waar gaat zij heen.
Naar oost of naar west.
Naar Enkhuizen of naar best.
Gister had zij ruzie met haar moeder.
Ze krijste ze noemde haar een loeder.
Toen knalde ze de deur dicht.
Nu zit ze in het licht.
Heel alleen.
Op die steen.
Een paar dieren nemen haar waar.
Wat doet ze daar?
Zo alleen.
Op die steen.
Ze gaat nooit meer bij haar huis binnen.
Ze gaat een nieuw leven beginnen.