Het lentekind begint zijn schrikbewind
en spoort met giergekrijs het leven aan,
zijn donderflitsen doen ons hart vergaan
tot weke pap die hij zo graag verslindt.
De vreugde teistert menig tong; verblind
door gif, gedronken uit zijn liefdeskraan,
ontgaat ons hoe de bloemen bloedend staan
en hoe hij voor de dood de zielen wint.
Een jaar geleden wist ik dat nog niet.
Ik dronk je schoonheid, wel een hele ton!
Nu lig ik hier, ontleed door scherp verdriet.
Ik hang aan draden, peins hoe dit begon
en zing verwelkt dit schril, mistroostig lied,
terwijl mijn stem verbrokkelt door de zon.