Denkend aan haar
Een gevoel van ijzige kilte
bekruipt me als een bijtende wind.
Ze was me zo lang goed gezind
maar verdween plots in stilte.
Haar liefde heb ik niet begrepen,
zij drong niet geheel tot me door.
Misschien was ik er te bescheiden voor,
dat is dan niet iets om mee te dwepen.
Er is geen straat meer die ik loop
zonder haar stappen te zetten;
niets kan me daarbij beletten
dat ik radeloos haar terugkeer hoop.
Ik snak naar haar allesvergevend spijten,
zonder haar ben ik breekbaar en dor.
Ik voel me als een zwartgallige tor
doelloos kruipend door 't onkruid van verwijten.
O lieveling die eens mijn liefste was,
mijn enige licht na jaren duister zwerven:
je moet me redden, ik wil zo niet sterven,
wat er gebeurd is heeft geen pas.