Vermoeid slentert hij naar de plek
die door iedereen wordt gehaat.
Diep bedroefd opent hij het zware hek
dat langzaam opengaat.
Zijn schaduw laat hem zelfs in de steek
als hij deze heilige grond betreed.
Zijn intense liefde maakte hem week,
maar bezorgt hem nu zo ontzettend veel leed.
De teksten op al de stenen
kan hij maar niet goed lezen.
Hij blijft aldoor maar wenen,
omdat zijn ware liefde is afgewezen.
Hij knielt neer bij een marmeren steen,
met zijn gebroken hart in zijn handen.
Vanaf nu is hij altijd alleen,
want hier zal zijn toekomst verbranden.
Terwijl hij zijn hart te ruste legt
hebben zijn tranen zijn kleren doorweekt.
Niemand hoort de zinnen die hij zegt,
onverstaanbaar zijn de woorden die hij spreekt.
Op de steen kerft hij de woorden:
"Rust zacht mijn gebroken hart.
Te veel liefde kon jou vermoorden,
nu ben je voor eeuwig verlost van al je smart."