Bij mijn wandeling op een pad,
geëffend met miljoenen gedachten,
ontwar ik staande op de rand van de stoep,
een blinde man die met zijn armen staat te zwaaien,
richting gevend aan mensen die hem steeds maar de weg vraagden.
Raar dat men een blinde de weg liet raden,
voor toeschouwers die allen reeds oogkleppen draagden.
O ja, vrouwe Justitia is gisteren begraven.
Wat verder in mijn dwalen zag ik een stomme staan.
Aanklampend gaf hij een onstuimig zwijgend betoog,
de omstanders ten radde zijn woorden,
die hij in voorzichtigheid zo afwoog.
Raar dat die stomme woorden wilde voordragen,
aan toehoorders die alles meenden te weten
en hem toch nooit om zijn menig gingen vragen.
O ja, vrouwe Justitia is gisteren begraven.
Plots wordt mijn aandacht getrokken,
door een lawine van schreeuwende en krijsende mensen,
gekeerd tegen een in lompen geklede dove man,
vast gepind, gedreven in de nauwte van een straathoek.
Raar dat men tegen een dove man zijn frustraties uitroept,
als alles hij wil is schijnbaar te helpen.
Maar het volk kankert eindeloos ,
met handen gedrukt tegen de oren,
wentelt het zich keer op keer naar hem de rug toe.
O ja, vrouwe Justitia werd gisteren ten graven gedragen.
“ …RIP Justitia…”