De mistige ochtendglorie legt een nevel
op het doorgezakte spinrag,
stil blijft de natuur en luistert naar de ontwakende stappen op het natte gazon
waarna trillend de platgetrapte grassprieten
zich moeizaam rechttrekken,
Doordringend zijn de haast hoorbare zuchten
van de opkruipende klimop
die zijn weg langs een grijsgrauwe muur hogerop zoekt,
kreunend de gewrichten van zacht wuivende rietstengels
die leunend steun zoeken bij de aanpalende struiken
en neervallende dauwdruppels
spelen een zacht wiegelied in de koperen waterton
waarop een waterlelie zachtjes op de maat meedeint
in de rimpels van het water,
Dit tafereeltje aanschouwend komt de zon
aarzelend zijn optreden aankondigen
en verdrijft het nevelige gordijn,
bloemen en planten koesteren zich
in het zacht opwarmende najaarszonnetje
en ontluiken uit hun schaars gekleed bloemenkleed
om te proeven van de zachte warme liefkozingen
van het opgekomen briesje,
Nietszeggend genietend
draait in de zonnekring
de schaduw van het beschenen prieel
waarbij zachtjes het getwinkel weerklinkt
van een windstrelende terracotta windbel,