'n Straathond vlegel
krulstaart rekel,
met kwispelend gemoed
met felle ogen
en een pels als roet,
met witte sokjes aan zijn poten
staart hij recht in mijn gezicht
met een vragende blik
flaporen naar voren gericht!
Parmantig trippelend
Af en toe dan
z'n achterpoot omhoog
hier was ie weer,
die boom stond droog!
Uitdagend fel
geblaf zo schel
als roept hij 't uit
dien ijdeltuit!
Ja, 'k heb 'n vrind
zo goedgezind
en 'k hou van 'm
en 'k houd 'm wel!
Z'n naam?
dat hou je nog tegoed!