Boven op de heuvel zat het opgeschoten meisje Merietje.
Ze keek uit over de bosjes en weggetjes en de huisjes die aan haar voeten lagen.
Verderdoor zag ze alles wazig worden van de opstijgende warmte, en ze kon de daarachter gelegen heuvels niet zien.
Zij was elf jaren zoet geweest en elf jaren blij.
Ze dacht aan Freekje die laatst zijn beiden benen had gebroken toen hij uit een boom viel.
Zij had medelijden met Freekje want Freekje was aardig en hij was haar speel vriendje.
Freekje lag nu al voor de derde week in bed en heel die tijd had ze hem niet gezien,
want ze mocht hem niet zien van Freekjes moeder die dat veel te druk vond in huis;
Freekje aldoor thuis in bed was haar al druk genoeg,
dus niemand mocht op bezoek komen.
Freekje zou vast veel stiller zijn en niet meer zo zeuren als ze wel op bezoek mocht komen,
maar Freekjes moeder kon zich dat niet voorstellen en Merietje vond haar maar een dom mens.
Toen Merietje Freekjes moeder gisteren op straat tegen kwam, en ze wilde vragen hoe het met Freekje ging, sjokte Freekjes moeder boos kijkend en wat murmelend bruut verder.
Merietje mistte Freekje.
Ze mistte haar speelkamaraatje.
In de achtertuin van buren Joosten werd door vrouw Joosten de was aan de lijn gehangen.
Het waaide heen en weer,
de koussen wat duidelijker dan de truitjes,
de truitjes wat duidelijker dan de broeken.
Het witte-goet wat duidelijker dan het donkere,
en het donkere wat voorzichtiger;
Heen en weer,
net als de toetsen op een piano als je er een leuk dansliedje op speelde.
Merietje probeerde er een melodie in te ontdekken.
Job de buurjongen kwam naar buiten gerendt, met een voetbal in zijn handen, die hij tegen de schuurmuur opgooide en weer opving.
Hij rende de poort door en voor het huis de straat op.
Ze kon horen hoe hij ermee stuiterend verdween,
vast naar Zwarte Simon zijn vriendje.
Merietje zag hele grote wolken, grote witte, die afgesneden leken van onderen, maar van boven juist heel bollig en wollig uitdijdden tot de rond, waarachter, dan plots, als vanachter de hoek van een muur, de felle lichte lentelucht lag, die, ingekleurd als met een pas nieuwe viltstift, zo blauw leek.
Wat moest ze toch gaan doen?
Kijk; de vogeltjes hadden allemaal vriendjes.
Kijk; ze floten van plezier en vlogen van blijdschap om haar heen.
-'Ga weg'; riep ze, en zwaaide met haar armen.
Kwaad wierp ze het takje weg waar ze aan zat te pulken, stond op en liep naar het beekje, dat aan de achterkant van de heuvel lag.
Daar zou ze vast niet lastig gevallen worden.
Ze rende de rug af, struikelde bijna door in een kuil te trappen, maar daar was ze al onder en liep, de takken wegduwend, de struiken door, rechtstreeks naar het beekje toe en zette zich neer op het groene gras.
Een lichtstraal viel tussen de bomen door op de kleine kronkel golfjes van het beekje.
Ze zag overal kikkervisjes, in groepen van wel duizend bij elkaar.
Langs de kant waren het zwarte wolken,
waar ze stil lagen tegen het zand.
-'Mm'; dacht ze; -'Stomme kikkervisjes', en wierp er een steentje naar.
Ze zwommen krioelend weg maar even later kwamen ze weer terug.
-'Waarom moest Freekje toch ook die boom inklimmen? ik wist toch ook wel dat hij dat kon? Jeetje, nog 2 weken..pff 2 weken...'
Haar handen maakten gebaren in het water en de kikkervisjes bleven weg.
Aan de andere kant van het beekje, achter de bramenstruiken, brak een takje, en nog een; het was iemand die daar liep.(!)
Merietje schoot op en kroop snel achter een boomstam waaromheen struiken stonden.
Een stem murmelde; -'ie-omt-och-ie-and'.
Wat zei die stem?
Ze hield zich muisstil en probeerde te horen wie het was; Het was te ver weg.
Daar kwamen ze de struiken door.
Ze hield haar adem in; het was buurman Joosten en Freekjes moeder.
-'iet-uh-ang-oor...uk-oet-och-atappln-illen'; zei Freekjes moeder.
Buurman Joosten liet haar hand los, bleef staan en wierp plots zijn armen om Freekjes moeder.
Haar rug kromde naar achteren en ze riep;
-'Oe, jij lekkere woesteling!'
Merietjes mondje viel open toen ze zag hoe Freekjes moeder met haar benen de lucht in tegen buurman Joosten opsprong en daar tegen hem bleef hangen, leunend op zijn armen waarmee hij tegenlijk ook haar rok omhoog probeerde te trekken, en dan ook zijn broek omlaag, gehaast en stukje bij beetje...
Hijgend rende Merietje terug de heuvel op.
Ze voelde zich alsof ze ergens naar had gekeken dat ze niet mocht zien.
Ze snakte naar adem en viel dramatisch languit in het gras. Haar hartje klopte ongelooflijk hard, en ze bleef maar voor zich zien wat ze voelde eigenlijk niet te mogen zien.
Ze keek naar de weggetjes, de bosjes en de huisjes; het hielp niet.
Ze keek naar het dartelen van het was-goet in de wind en naar de grote witte wolken en de blauwe lucht, en Merietje moest daarbij aan Freekje denken en ze moest ook huilen ineens.
Ze begreep niet waarom.
Ze rolde over de grond, ze streek wild haar handen door haar haren.
Ze moest aan arme Freekje denken en huilen maar wist niet waarom...(...)